Landbouwhandleiding 1 2 1 afbeelding 12.JPG


Generatieve versus vegetatieve voortplanting

F1: eerste lijn na kruising van A7 en B7 (ouderlijnen of P1, P2,...) F2: kruising tussen 2 F1-planten

GeneratiefVegetatief
Zeer variabelOnveranderlijk
ZaadPlantendelen (klonen)
Zelfbestuivers: meestal minder zaadvariabel, kruisbestuivers: meer zaadvariabel
F1: eerste kinderserie, F2: tweede kinderserie

Generatieve voortplanting (uit zaad)

Stappen voorzaaien

Stratificeren of stapelen van lagen: sommige zaden hebben meer dan een jaar stratificatie nodig (warm-koud-warme periode of koud-warm-koud); andere hebben slechts een korte rusttijd voor de ziektekiemen nodig of helemaal geen.

Pre-kiemen of imbibitie; 24 uur laten weken in water en daarna in de grond planten (niet laten kiemen). Plaatsing op nat keukenpapier behoort ook tot de mogelijkheden. Het wordt gedaan met zaden die een lange kiemperiode hebben (3-4 weken), de zaden kunnen geremd worden. De zaden mogen maximaal 24 uur in water zwellen en worden vervolgens in een doos met vochtig toiletpapier gelegd, afgedekt met een glas of folie. Vanaf het moment dat de zaden beginnen te ontkiemen, zaaien we ze zorgvuldig.

Zaaien

Strooizaaien met lijnzaaien; handig als het zaad te klein is om te hanteren

Gunstige zaai- en planttijden houden niet alleen rekening met de toestand van de bodem, de temperatuurvereisten en het juiste groeiseizoen, maar ook met de omvang van het risico op schade door parasitaire en niet-parasitaire oorzaken (bijv. vorst),...

Het zaaien in de volle grond gebeurt vanaf eind maart. Bij dit ter plaatse zaaien worden de gezaaide planten niet verplant. Ze worden later op de gewenste afstand uitgedund. Het zaaien kan zowel verspreid als in lijnen gebeuren. Wij zaaien het liefst in lijnen omdat het wieden dan met een schoffel of schoffelmachine kan.

Zaaidiepte= 2 tot 3 keer de dikte van het zaad; bij droog weer moet echter dieper gezaaid worden (hoe dieper = hoe meer vocht), en ondieper bij nat weer.

Het handmatig zaaien gebeurt in zaaisleuven die vlakbij de zaailijn zijn getrokken. Hiervoor gebruiken we het handvat van een hark of het blad van een schoffel. De diepte van de zaaisleuf hangt samen met:

  • De grootte van de zaden. Hoe kleiner, hoe ondieper.
  • Het verwachte weer, bij regenachtig weer ondieper, dieper bij droog weer.
  • Tijdens de kiemperiode worden zaden met een lange kiemperiode dieper gezaaid.

Let op dat u niet met een te kleine afstand zaait, de planten gaan dan snel met elkaar concurreren waardoor ze zwakker en te lang worden. Verdeel de zaden op gelijke afstanden.

Na het zaaien wordt de zaaisleuf voorzichtig opgevuld door de grond eroverheen te harken en lichtjes aan te drukken (dus met de achterkant van de hark), zodat de zaden goed contact maken met de grond. Bij lichtkiemers wordt het zaad geperst maar niet of nauwelijks afgedekt.

Merk op dat hoe groter het zaad is; hoe groter de kluiten grond mogen zijn voor het zaaien, naarmate de bodemconsolidatie toeneemt.

Na het zaaien wordt er, afhankelijk van het vochtgehalte van de grond, water gegeven. Dit gebeurt met een fijne bespuiting om verdichting van de grond te voorkomen. Vaak zullen we, om verharding van de grond te voorkomen, de grond vochtig moeten houden totdat de ziektekiemen tevoorschijn komen.

Bij het zaaien in potten (in plaats van in de volle grond) kunnen we zaaigrond gebruiken: mengsel compost/groenmest: vaak te nat omdat het teveel vocht vasthoudt, zand toevoegen, deeg op de PH letten (andere stoffen kunnen toegevoegd worden om weer het juiste saldo). De zaaigrond moet eerst worden gezeefd. Ook hebben we zaaitrays nodig

De kieming

Vereisten

Interne vereisten

  • Het zaad is in goede staat als:

Morfologisch: alle delen zijn aanwezig en intact Fysiologisch: er zijn voldoende voedselreserves aanwezig die voldoende uitgedroogd zijn en geen vacuolen hebben

  • Het zaad moet rijp zijn: Sommige zaden ontkiemen ondanks gunstige omstandigheden niet. Ze moeten een rijpingsproces ondergaan. Voor bepaalde zaden is een vrij strenge vorstperiode vereist (appel, peer). De reservevoeding wordt omgezet in een assimileerbare vorm en de remmende verbindingen moeten opgelost zijn (stratificatieproces).
  • Het zaad moet kiembaar zijn: het moet onder normale omstandigheden kunnen ontkiemen. De kieming wordt sterk verminderd met de leeftijd van het zaad.
    • Zaden die snel hun kiemkracht verliezen: voedselreserves opgeslagen in de vorm van olie of vet (koffie en oliehoudende zaden)
    • Zaden die hun kiemkracht lang behouden: voedselreserves opgeslagen in de vorm van koolhydraten (granen, brem)

Externe vereisten

  • Voldoende vocht voor zaadhuid en kieming: Water kan moeilijker doordringen in een harde zaadvacht en de kieming duurt langer, bijvoorbeeld: klaver.
  • Geschikte temperatuur: kieming is bij de minimumtemperatuur nauwelijks mogelijk. Bij de optimale temperatuur is de kieming het snelst. Boven de maximale temperatuur wordt de kiemkracht vernietigd. Vb: graan 4-43°C.
  • Aanwezigheid van zuurstof (lucht): te diepe zaden ontkiemen niet.

Kieming proces

  • Doordat het water de zaadhuid binnendringt en via osmose verder de kiem binnendringt, begint het zaad te zwellen. Onder de druk van de zwelling van de kiem begint de zaadhuid te barsten. Door het barsten van het zaadvlies kan de kiem zichzelf vrijgeven: dit is de kieming.
  • wijze van kiemen: De wortel verschijnt altijd als eerste, groeit altijd naar beneden of probeert dit te doen. Hierna verschijnt de stengel, deze wordt vaak eerst nog in een scherpe hoek gebogen, daarna gaat hij rechtop staan ​​en kan de pluim groeien. Bij de gewone boon, esdoorn en spar verschijnen de zaadlobben boven het grondoppervlak en vallen er dan meestal af. Dit wordt een epigeïsche kieming genoemd. Bij de erwt, rogge en paardenkastanje blijven de zaadlobben in de zaadvacht onder het grondoppervlak. Dit wordt een hypogeïsche kieming genoemd.
  • zaailing: de eerste bladeren die uit de pluim komen, zijn verschillend van de volgende en worden jeugdbladeren of primaire bladeren genoemd. Ze zijn bijvoorbeeld enkelvoudig, terwijl de andere samengesteld zijn (Umbelliferae-ic). Bij tweezaadlobbigen en gymnospermen verschijnen kort daarna secundaire wortels op de hoofdwortel. Bij de eenzaadlobbigen is dit niet het geval, maar er verschijnen een aantal wortels aan de basis van de stengel, waardoor de hoofdwortel niet meer zichtbaar is tussen de anderen, deze wortels zijn zijwortels (ze schieten van de stengel af). Als de zaadlobben boven het grondoppervlak worden geduwd, noemen we het gedeelte tussen het bevestigingspunt van de zaadlobben en de eigenlijke wortel de hypocotyl-as. Dit maakt deel uit van de stengel en zal bij sommige gewassen dikker worden, bijvoorbeeld radijs en raap.
Landbouwhandleiding 1 2 1 afbeelding 13.JPG

Vegetatieve voortplanting

Wortels, knollen en bollen

Stolonen

Gemakkelijk en snel Niet bij alle planten, alleen bij planten met adventieve knoppen aan de wortels

  • Rhus, Robinia, Ailanthus, Rubus, Chaenomeles

Grote wortelwig

uitlopers van wortels die ongestoord in de grond blijven zitten, ook al zijn de stengels verwijderd van bramensoorten

Wortelstekken

  • Anchusa, Anemoon, Erodium, Geranium, Primula denticulata, Pulsatille, Verbascum
  • Acanthus, Eryngium, Limonium, Papaver, Phlox

Knollen

Planten waarvan het bovengrondse oppervlak afsterft. RV in een knol. Knollen kunnen geen adventieve knoppen op een wortel maken.

A. Eenjarige WK die ieder jaar opnieuw gemaakt moet worden. Dahlia's ontwikkelen zich op zijwortels, zwellen tijdens het seizoen en worden in trossen bij elkaar gepakt. Elk jaar een andere plant.

Meerjarige knollen die in formaat groeien Begonia

Afgeleide stengels

Definitie: organen die RV bevatten waarop ze een rustperiode kunnen overleven. Ze zijn op dezelfde manier gebouwd als normale stengels, maar leven meestal ondergronds en hebben reservevoedsel. 6 soorten afgeleide stengels:

  1. knol : draagt ​​knoppen, eindknop ook. Er zijn maar weinig planten die zo'n voortplantingsvorm hebben, waarvan de aardappel de bekendste is. Sommige planten hebben ook kleine knobbeltjes in de okselknoppen: lelies. in X's gesneden, fungicide
  2. Wortelstok : groeit horizontaal in de grond. Knopen (geen knoppen) en duidelijk herkenbare internodiën. vanuit de knooppunten groeien de bovengrondse scheuten en wortels. Enkele jaren oud. iris, bamboesoorten, munt, Elytrigia repens, calla lelies, Asperges (korte wortelstokken), Canna, baardirissen (Germainica), Convellaria majalis, pioen, rabarber, Polygonatum, Sanseveria,...

Knollen

Het verschil tussen een knol en een bol is dat een knol een opgezwollen stengeldeel is en korter en breder is dan een bol. De bladeren van de stengel zijn dun, vliezig en beschermen de knol tegen uitdroging. De eindknop groeit uit de bloeistengel, de wortels uit de knolbasis. Het gezwollen gebied onder de stengel is omgeven door vlezige bladeren: lelies. De eindknop zal resulteren in een bloeiende stengel.

Bollen

Heb een stengel met zeer korte internodiën. Het groeipunt is omgeven door dikke, vlezige bladeren: schubben of rokken (bijvoorbeeld ui en tulp). Bloeiende knoppen en bovengrondse bladeren ontwikkelen zich in het centrum van de bol. Bollen met rok: narcissen en tulpen, vlezige en zeer brede bladeren Bollen met schubben: Fritillaria; geen droge vliezige bedekkende schubben, zijn zeer vliezig en bedekken elkaar slechts gedeeltelijk. Bollen vermenigvuldigen zich door deling. Bij Lilium lancifolium en Lilium tigrinum: broedbolletjes in de oksels. Voortplanting door van de schubben te planten.

Uit de stengel gegroeide rozetten

Bij sommige soorten groeien scheuten uit een bladoksel: Sempervivum tectorum

Stolonen

Stolonen zijn vegetatieve scheuten zonder voedselreserve die in het horizontale vlak onder het grondoppervlak groeien. Stolonen produceren in hun knopen wortels en rechtopstaande stengels. Verschijnen aan de basis van een stengel uit een bladoksel. Groeit horizontaal en geeft weer dezelfde stolonen: aardbei, Potentilla, Ajuga, reptans Geum, Potentilla, Saxifraga sarmentosa. Als de verbinding met de moederplant wordt verbroken, wordt er een nieuwe plant gemaakt. De jonge planten die al wat wortels hebben, worden van de ouderplant afgeknipt en in de volle grond of in een pot geplant. Vervolgens groeit het uit tot een volledige plant. Is oa aangebracht met munt.

Verdeling

Hiermee wordt de plant in verschillende stukken verdeeld. Het is belangrijk dat:

  • Elk stuk bevat minimaal 1 oog
  • Elk onderdeel heeft voldoende wortels
  • Elk deel bevat voldoende voedselreserves

Bij het verdelen volgen wij deze stappen: De moederplanten worden ontworteld en de overtollige grond wordt afgeschud. Het teveel aan bladeren wordt verwijderd. Zorg ervoor dat groeipunten, scheuten en wortels niet worden beschadigd. Houd de plant met beide handen vast, de duimen zo dicht mogelijk bij het breekpunt. Breken veroorzaakt minder schade dan doorsnijden. Als breken niet mogelijk is, wordt het houtachtige of vlezige deel voorbereid met een mes of schaar, waarbij u nooit de wortels doorsnijdt. Gescheurde plantendelen mogen nooit uitdrogen. Plant hem zo snel mogelijk uit in een pot of in de volle grond, zodat de hergroei soepel verloopt in voldoende voedselrijke grond. Geef de planten water. Bij zonnig weer dekken we de planten af ​​om uitdroging tegen te gaan. Onder andere gebruikt met bieslook , citroenmelisse , dragon , lavas , oregano , salie , tijm , venkel .

Veelgebruikte techniek met vaste planten en kruiden. Wordt ook gebruikt om de plant te verjongen. Ook struiken zoals Hypericum, Spiraea. Tijd: het beste direct na de bloei (nieuwe scheuten). Bij laatbloeiers: verdeling in het voorjaar. VP met vlezige wortelhals: Astilbe en Hosta VP met spontane deling: Aubrieta, Campanula, sleutelbloemen

Vermeerderen met stengels

meest gebruikte methode.

  • Bodemgelaagdheid : vanaf de ouderplant een takbocht
  • Luchtlagen: goede methode, omslachtig en tijdrovend

Aloysia, Ficus, Hamamelis, Magnolia, Rhododendron, lila

  • Grondlaag aan de bovenkant: braam , framboos, kruidbes, Japanse wijnbes, zwarte bes

Met tijm kan een grond/luchtlaag worden aangebracht. Bij grondlagen wordt een volwassen tak naar de grond afgebogen en met een klem of beugel vastgezet. Op de plek waar de plant de grond raakt, wordt deze bedekt met een laagje aarde. De kop van de tak wordt iets boven het grondoppervlak geplaatst. Nadat de tak ondergrondse wortels heeft gemaakt, kan deze van de moederplant worden afgeknipt. Deze jonge plant kan vervolgens worden getransplanteerd. Bij de luchtlagen bedekken we het hart van de plant met een laagje aarde. Zodra de takken wortels hebben gemaakt, kunnen ze van de moederplant worden afgeknipt. In het voorjaar vindt grond- en luchtlaagvorming plaats, terwijl de gewortelde plant in de zomer kan worden afgesneden.

Ingraven

Gebruikt met ericaceae: Planten ontwikkelen zich echter niet mooi. Een volwassen plant wordt met een flinke kluit uit de grond gehaald en vervolgens diep ingegraven in een luchtig mengsel waarbij alleen de jonge toppen boven de grond blijven. Deze zullen beginnen te wortelen.

Stekken

Bij het stekken nemen we een deel van de plant zonder wortels en laten deze in de grond of in een substraat wortelen. Bij het stekken van kruiden nemen we meestal een scheut met een hak (hielsnijden). Van een oudere tak trekken we een jonge zijscheut af zodat er ook een dun stukje hout met schors (de hiel) meekomt. Dit stukje bevat cambium of scheidingsweefsel dat zorgt voor een soepele beworteling. De punt van de hiel wordt afgesneden en de bladeren er dichtbij worden verwijderd. Vervolgens wordt de onderkant van de stek 1 cm diep ondergedompeld in groeihormoon en wordt het overtollige vocht verwijderd (optioneel!). De plant bevat verschillende natuurlijke groeihormonen. In de jonge groene plantendelen wordt het plantenhormoon auxine gevormd en naar beneden getransporteerd. Op weg naar beneden remt auxine de groei van de ogen (zijscheuten). Bij planten zonder wortels ontstaat er een ophoping aan het wondoppervlak. Deze ophoping bevordert de vorming van eelt en wortels (auxine bevordert de celdeling). Bij sommige planten die moeilijk wortelen ontstaat er een tekort aan dit plantenhormoon. Ze zijn erin geslaagd dit plantenhormoon chemisch te maken. Merknamen van deze chemische groeihormonen zijn Rhizopon, Aglukon, Stimroot.

Vervolgens wordt de stek zo snel mogelijk in stekgrond geplaatst om beworteling mogelijk te maken. Dit kan in een stekkist, een pot of multiplaten waarin per cel 1 stekje wordt geplaatst. De stek mag niet te diep worden geplaatst, alleen het deel van de stek dat bladvrij is. Bij het snijden moet de luchtvochtigheid voldoende hoog genoeg zijn. De plant kan verdampen, maar heeft nog geen wortels om vocht op te nemen. Om verdamping tegen te gaan worden de stekdozen of snijplaten onder plastic folie geplaatst. De stekken worden na het plaatsen licht bevochtigd en onder plastic folie geplaatst. Wanneer de luchtvochtigheid te laag is, gaan de stekken overhangen. Wanneer er veel water in de lucht zit, heeft het stekje niet de neiging om water te verdampen. Bij professionele bedrijven worden de stekken onder watermist geplaatst. Met een regenpijp wordt er een watermist gemaakt die een dun laagje water over de bladeren aanbrengt. Het stekje kan niet verdampen. Tussen de stekken zit een elektrische sensor die, wanneer de luchtvochtigheid onder de 95% komt, ervoor zorgt dat de waterlijn gaat sproeien.

Licht en warmte bevorderen de beworteling van de stekken. De temperatuur in de zaadkast is het beste 2-5°C boven de normale teelttemperatuur (17-20°C). Tijdens perioden met hoge zonne-intensiteit zullen we de planten tegen de zon moeten bedekken. De temperatuur zou anders te hoog oplopen. Nadat de stek voldoende wortel heeft geschoten, planten wij hem na het afharden buiten of in een pot.

Stengelstekken

Meest gebruikte methode, economisch meest interessante methode voor veel planten.

Algemene regel:

  • stekken van kruidachtige planten in het voorjaar
  • stekken van houtige planten: in de rustperiode.
  • Keuze uit stekken:
  • moederplant moet aanzienlijk worden teruggesnoeid om een ​​verscheidenheid aan jonge twijgen te verkrijgen
  • seizoen speelt een grote rol: houtige stekken in het voorjaar vlak nadat de knoppen beginnen te ontkiemen, in het najaar is de kans op succes kleiner maar wordt sterker materiaal verkregen dat minder snel uitdroogt
  • hitte: te warm; ontwikkeling van groeipunt maar geen wortelvorming

koel boven de grond, heet onder de grond

Bladknopstekken

van groenblijvende planten mogelijk met elk type stengel, houtachtig, halfhoutachtig, kruidachtig Aucuba, Ceanothus, Daphne, Elaeagnus, Laurierkers afkomstig van volwassen stengels die vrijwel volledig houtachtig zijn, bladeren hebben en dus geen volledige rustperiode hebben. Tijd: eind zomer, begin herfst

Heely stengelstekken

een jonge zijscheut van de ouderplant waarbij een hak (=stuk schors) wordt meegescheurd. Reden: verhoogde celdichtheid met groeimogelijkheden in cambium. Zeer goed voor planten die een langere tijd nodig hebben om te wortelen. Bijvoorbeeld: Buxus

Kruidachtige topstekken

Nog niet volgroeid en van takken afgerijpt. Zijn erg kwetsbaar maar wortelen snel. Hoe jonger de shoot, hoe sneller ze aanslaan. Kruidachtige scheuten ontwikkelen zich tijdens de groei en worden verhout naarmate ze ouder worden. Kruidachtige scheuten worden in het voorjaar genomen van snelgroeiende topscheuten. Het wordt gedaan zodra de knoppen beginnen te groeien en de wortelvorming zeer actief is. Later kan ook, maar dan moeten we de stekken wel klimatiseren omdat ze erg gevoelig zijn voor uitdroging. Wanneer een stek verwelkt is, is er zelfs geen wortelvorming meer. Zwellen in water. Perovska, Hypericum.

Halfhoutige stekken

meer houtige stekbessen. Ceanothus, Chrysant, Delphinium, Forsythia, Geranoum, Philadelphus. Tijd: einde van de lente wanneer de groei begint te verzwakken.

Bijna volwassen stekken

Deutzia, Cornus soort met gekleurde bast Aan het einde van het groeiseizoen sterkere, dikkere stekken met veel groeikracht maar verhoogde kans op uitdroging

Houtachtige stekken

Met planten met sterke groeikracht: Salix, Cotoneaster, populier, wilde rozen, sierpruimen, Spiraea, Viburnum,... Gemaakt uit sterke scheuten. Tijd: in de herfst nadat de bladeren zijn afgevallen, bij de vorming van de kurklaag tussen blad en stengel. Lengte: 25-35 cm. Boven: schuin. Onderkant: recht

Stekken van halfheesters

Sommige laagblijvende planten, vaak kruidachtig, worden halfheesters genoemd: Artemisia, Hypericum calycinum, lavendel, rozemarijn, wijnruit, salie, santolina. In de winter terugsnoeien om sterke scheuten te verkrijgen. Einde zomer bij voorkeur niet bloeiende scheuten afknippen, anders de bloem afknippen

Opmerkingen

Vegetatieve vermeerdering Wortels: door onvoorziene knoppen aan de wortels Wortelvermeerdering: wat grotere stukken van de wortel worden in stukjes gesneden, deze worden geplant en enige tijd met rust gelaten (wond kan dan drogen) en geplant (deze techniek wordt meestal gedaan met knolvormige wortels)

Luchtlaagvorming: aarde wordt op eenjarige twijgen gelegd (niet bij houtige stengels)

Bollen: even laten liggen totdat de bollen goed zichtbaar worden

Stengelstekken: alleen met zeer jonge twijgen

Periode:

  • kruidenstekken (houtige planten): (voor landen met een gematigd klimaat) lente en vroege zomer (mei-juni), opmerking: niet sterk, kwetsbaar, wortelen snel
  • houtige stekken: nazomer, herfst (voor niet-bladverliezende planten) of winter (voor bladverliezende planten)

soorten stekken: bladknopstekken (bv. bij vitis vinfera,...) of stengelstekken (schuin afgesneden boven de knop voor de bovenkant, recht aan de onderkant)

kopstengelknippen is niet gelijk aan een stengelknippen

snijden met een hak: de hak bevat meer auxines waardoor deze sneller wortelt

fungicide: vertraagt ​​de beworteling bij temperaturen boven 15-20°C

een te natte ruimte om in te stekken is ook nadelig, plantenpotten moeten ook van de grond geplaatst worden zodat het vocht eruit kan sijpelen

let op: stengelstekken kunnen aan beide uiteinden onderaan iets (tot aan het cambium) worden doorgesneden om sneller te wortelen

kop stengel afsnijden: bovenkant van de kop moet afgesneden worden (vergaat snel)

houtige stekken: oud hout moet in de winter gekapt worden en kan met de kop iets boven de grond geplant worden (bijvoorbeeld framboos).

Bron

Dit artikel is gemaakt met behulp van informatie uit het cursusboek: Teelttechnieken
Deel 3: PLANTENVERMEERDING
Cursus van: 1e jaar Kruidenkunde
Cursusjaar: 2005 - 2006
Opleidingscentrum: Syntra, Asse-instelling
Docent: Leo Van Crombrugge

Externe links

Cookies help us deliver our services. By using our services, you agree to our use of cookies.